Van Unnik praat #13

In deze rubriek genaamd Van Unnik Praat krijgen we een kijkje in de keuken bij SG&PL. Docenten, studenten, stagiaires of andere SG&PL insiders komen aan het woord in deze rubriek. Vandaag presenteren wij: Ruud Bosch over zijn persoonlijke ervaring met het Van Unnikgebouw.

Anne van Wijk memoreerde in een eerdere column al de sentimentele waarde van het Van Unnikgebouw en met haar kijken veel collega’s vol weemoed naar hun vertrouwde kantoorgebouw. Een premature heimwee die natuurlijk alles te maken heeft met de aanstaande verhuizing. Ons departement zal binnenkort immers vervellen, en zo haar oude jasje van beton (en asbest) verruilen voor het BREEAM-NL kantoorconcept aan de overkant van de Leuvenlaan. Maar waar een slang slechts zijn dode huid achterlaat, zouden wij wel eens meer kunnen verliezen dan we kwijt willen. Naar alle waarschijnlijkheid zal dit nieuwe gebouw namelijk niet toegankelijk zijn voor studenten. En terwijl dit in eerste instantie een mooie stimulans lijkt om geconcentreerder en efficiënter te werken, kan de onderwijskant van ons departement wel eens een deel van haar ziel kwijtraken. Hieronder volgt een korte bloemlezing uit anderhalf jaar persoonlijke ervaring met de aanwezigheid van studenten in ons geliefde Van Unnik, opdat we hun kleurrijke inbreng niet vergeten.

Aanwezigheid van studenten wordt het duidelijkst gevoeld rond de onderwijszalen. Junior docenten waaieren uit over verdieping 3 en 4 van het Van Unnik en de vierde is daarbij het meest gewild, met gemoedelijk tapijt en weinig studenten. Op de derde bevinden zich immers de onderwijszalen, met bijbehorend rumoer en reuring. Wekelijks met je voeten in de modder van het onderwijs is enerverend, maar als je geconcentreerd moet werken zit je liever hoog en droog. Hoe verder omhoog, hoe verder verwijderd van dit onderwijs en hoe meer rust (de zesde verdieping aan de westkant uitgezonderd, door de drukte rondom de postvakken). Directieve en administratieve beslissingen komen bij ons niet figuurlijk, maar letterlijk “van boven”. Tegelijkertijd heerst onder medewerkers ook ontzag ten aanzien van de medewerkers op de derde. Zij zitten midden in de loopgraven van het dagelijks onderwijs. Soms laaggedoken met de deur dicht, soms dapper met geheven hoofd en de deur open, en af en toe een heuse charge naar de overkant voor een werk-/hoorcollege.

Deze charges vormen interessant materiaal voor antropologen. Doorgaans zo’n 10/15 minuten voor de start, vertrekt een docent gedecideerd naar zijn/haar college. De ene keer met slechts een USB-stick, de andere keer met grote flip-over vellen en 60 watervaste stiften. De ene keer kalm (of verveeld) met een tried and trusted concept, de andere keer gespannen (of enthousiast) met een experimentele opzet. Onze hypothetische antropologische studie binnen het Van Unnik zou deze vooraf-houding kunnen vergelijken met de naderhand-houding. Komt de docent verslagen terug met een dubbele portie koffie? Of zien we hem/haar met vrolijke tred en geïnspireerd door nieuwe ideeën op weg naar een collega?
Een kort gedachte-experiment: wat als we deze observaties vervolgens standaardiseren en aanwenden om de overdaad aan cursusevaluaties te vervangen? Misschien zegt de houding van de docent ons wel meer over het slagen van een werk-/hoorcollege dan een formuliertje.

Minstens even interessant is de houding van de studenten zelf. Een student in het Van Unnik herken je direct. Ze gedragen zich vaak toch alsof ze er niet thuishoren. Kom je bij een collega binnengestapt die in gesprek is, dan weet je ook búiten het leeftijdsverschil de student direct te herkennen. Licht geschrokken blik en plots stil, met doorgaans weinig beslag op de fysieke ruimte (je ziet studenten niet vaak wijdbeens achterover leunen op de achterste twee poten van de stoel).
Dit vormt een schril contrast met studentengedrag op de gang. Terwijl ze in het kantoor van een docent vaak een terughoudende houding aannemen, voelt de gang (vreemd genoeg in hun beleving buiten het blikveld/gehoorveld van de medewerkers) veelal als de eerste de beste studentenkamer. Alles passeert hier de revue: gênante uitgaansverhalen, relatiecrises (soms live) en onbedoelde schuldbekentenissen over gesjoemel met essays. Daarnaast vinden hier ook de alternatieve cursusevaluaties plaats. Waar studenten de reguliere cursusevaluaties steevast met een 7 beoordelen, worden onderling op de gang (wachtend op bijvoorbeeld een feedbackgesprek) de (on)genoegens wat steviger geuit. Het is frappant dat zo wel eens ‘s ochtends voor de deur van docent A, vak B onder handen wordt genomen en voor de deur van docent B, vak A. Geeft nog eens wat gesprekstof voor de lunch. Bovendien, terugkomend op ons gedachte-experiment: ook hier zit potentie om de papieren evaluaties in de ban te doen.

Dan de liften. Ik mijd de liften liever, omdat het betreden van een lift in een gebouw vol duurzaamheidsonderzoekers een worsteling is van sociaal-wenselijkheid en normering. Stel je hierbij het volgende voor: ik stap de lift in en druk op zes – vlak daarna komt een collega binnengestapt die ik niet ken – hij gaat nu met één druk op de knop de norm bepalen waaraan mijn gedrag wordt beoordeeld (of waaraan ik mijn eigen gedrag beoordeel?) – drukt hij op tien, dan maakt dat van mij een relatieve lamzak (had jij naar zes niet prima kunnen lopen?) – gaat hij naar vier daarentegen, dan is hij het. Bij studenten werkt dit proces anders. Die stappen massaal ongegeneerd de lift in voor verdieping 1(!)/2/3. Zo kan ik om 8:55/10:55/13:10/15:10 altijd zorgeloos met de lift, ongeacht wie er bij in stapt.

Ook het aanzicht van de gangen wordt door studenten bepaald. Soms als gevolg van interessante misverstanden. In het Van Unnik gaat namelijk veel verloren in de vertaling, iets wat ik meemaakte toen ik studenten tijdens een werkcollege instrueerde hun opdracht in te leveren in mijn “pigeon hole” op de zesde verdieping. De eerste student die voor mijn deur op de vierde verdieping naarstig op zoek was naar een duiventil (“met 6 zal hij wel 4 bedoelen”) besloot, in een vlaag van impulsiviteit die studenten zo regelmatig overvalt, dat het plexiglas naambordje op de deur de pigeon hole móest zijn. Nadat hij zijn opdracht met enige moeite wist ‘in te leveren’ was de drempel voor zijn opvolgers natuurlijk laag om hetzelfde te doen. Zo trof ik mijn kantoordeur aan met een waaier van opdrachten zorgvuldig in mijn naambordje gepropt.

Zo heeft elke collega talloze anekdotes over het opvallende gedrag van studenten in ons gebouw. Zij brengen leven in de brouwerij. Om die analogie maar eens door te trekken zou ik kunnen stellen dat de studenten het gist zijn: het geheim van de brouwer en het ingrediënt dat het hele proces op gang brengt. Het is sneu dat we dit straks verliezen in het nieuwe gebouw. Aan de medewerkers: denk ook eens met weemoed terug aan hoe de studenten het Van Unnik jaren vulden met hun komische, inspirerende, ontroerende, irriterende inbreng. Aan de studenten: loop eens een rondje door het Van Unnik en geniet ervan nu het nog kan. Jullie horen hier thuis en zijn de ziel van het gebouw. Maar straks blijft de deur voor jullie gesloten.