België: een politiek en bestuurlijk mijnenveld
Vorige week verscheen een artikel over de nodige misschien wel nutteloze bouwwerken die in België tot stand zijn gekomen en de oorzaken daarvan. Voor een groot deel liggen deze oorzaken bij de bestuurlijke structuur van België, die alles behalve simpel in elkaar zit. De ingewikkelde constructie is hoofdzakelijk te herleiden tot één oorzaak; namelijk de taal.
Kijkend naar de kaart van België (figuur 1) valt al meteen de duidelijke grens op tussen het noordelijke en zuidelijke deel, die net iets ten zuiden van Brussel loopt. Deze grens is de zogenoemde “taalgrens”, die de Nederlandssprekende en de Franssprekende Belgen zowel taal- als staatkundig van elkaar scheidt. België is namelijk een federatie die opgedeeld is in 3 “gebiedsgebonden overheden”, met in het noorden voor de Nederlandssprekenden het Vlaamse Gewest, voor de Franssprekenden in het zuiden het Waalse Gewest en voor de stad Brussel het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Los van de nationale overheid, heeft ook elk van deze gewesten heeft haar eigen parlement en regering. Deze gewesten houden zich hoofdzakelijk bezig met zaken zoals ruimtelijke ordening, landbouw, werkgelegenheid, handel en het aansturen van de in totaal 10 provincies en maar liefst 589 gemeenten.
Maar naast deze “gebiedsgebonden overheden” kent België ook nog “persoonsgebonden overheden”, die verantwoordelijk zijn voor zaken zoals cultuur, onderwijs, sport, media en welzijn. In tegenstelling tot de “gebiedsgebonden overheden” is de persoongebonden overheid er mensen van een eenzelfde taalgemeenschap ongeacht waar zij wonen. De Franssprekenden hebben de Franse gemeenschap, de Nederlandssprekenden hebben de Vlaamse gemeenschap en voor de 75000 Duitssprekenden in de provincie Luik is er ook nog de Duitstalige gemeenschap. Deze gemeenschappen hebben op hun beurt ook weer ieder een eigen parlement en regering. En omdat Brussel een apart gewest is, heeft zowel de Franstalige als de Vlaamstalige gemeenschap hier bevoegdheden m.b.t. de eerdergenoemde persoonlijke aangelegenheden, afhankelijk van welke taal een inwoner van Brussel spreekt.
En voor wie dacht dat het nog niet ingewikkeld genoeg was; België heeft ook nog een overkoepelende federale overheid, de Belgische nationale overheid zoals wij die kennen en die zich vooral met buitenlandse zaken en defensie bezighoudt. Ook hier is taal weer een dominante factor, wat er voor gezorgd heeft dat de Belgische ministersploeg (m.u.v. de premier) uit evenveel Frans- als Nederlandssprekende ministers moet bestaan en het parlement volgens het districtenstelsel gekozen wordt. Dit laatste heeft ertoe geleid dat de Nederlandssprekenden in het parlement altijd in de meerderheid waren, wat ook niet vreemd is omdat de Nederlandssprekenden in België als geheel in de meerderheid zijn.
Deze bestuurlijke indeling op basis van taal laat zich ook duidelijk zien binnen het politieke klimaat. België heeft bijvoorbeeld maar één nationale politieke partij, zijnde een marxistische partij, die ook nog eens redelijk klein is. Voor andere politieke stromingen, zoals liberalisme en christendemocratie, is er voor iedere taalgroep een eigen partij, ook al hangen ze een zelfde stroming aan.
Je kunt dus wel stellen dat taal één van de belangrijkste factoren is binnen de Belgische politiek. Iedere taalgroep heeft de mogelijkheid om binnen zijn grondgebied en voor zijn burgers zelf beslissingen te maken en wordt daarbij nauwelijks in de weg gezeten door andere groepen. Maar op federaal niveau moeten verschillende partijen met verschillende ideologieën met elkaar samenwerken (zoals dat in Nederland ook gaat), maar daar komt de taaldeling dan nog eens bij, want het is niet vanzelfsprekend dat Vlaamse en Waalse partijen met eenzelfde ideologie ook altijd met elkaar willen samenwerken. In de praktijk leidt dit vaak tot instabiele federale overheden, waarvan de formatie ook nog wel eens lang op zich laat wachten. Want wie dacht dat Nederlandse kabinetten vaak vallen en de formaties lang vindt, komt toch een beetje bedrogen uit. De kortst zittende Nederlandse regering hield het maar 134 dagen vol, de Belgen hielden het een keer na 6 dagen al voor gezien. En wat formeren betreft; Nederland was lang Europees recordhouder met 208 dagen maar de Belgen gingen daarin 2010-2011 ruimschoots overheen met 541 dagen en pakte daarmee ook de wereldtitel af van Cambodja. Kortom, het heeft zeker voordelen dat er aandacht is voor alle groepen (in dit geval op taalbasis) binnen een land, maar aan de andere kant kun je je afvragen of het allemaal niet te ingewikkeld is en leidt tot gigantische polarisering binnen een land wat toch al zo verdeeld was.