Wél in mijn achtertuin (2)

In mijn artikel uit december had ik het over de NIMBYs (‘not in my backyard’) in de Verenigde Staten en de tegenbeweging die zegt: ‘yés in my backyard’ (YIMBY). Hoe is deze verhouding in Nederland eigenlijk? 

Ook in ons mooie landje geldt: als er ergens een woonwijk of een windmolen geplaatst wordt, zijn de omwonenden vrijwel gegarandeerd tegen. Meestal zijn mensen in theorie niet tegen betaalbare woningen of duurzame energie, maar de conclusie is altijd: niet híér, niet in onze buurt.  Vrijwel alle Nederlanders hebben gestemd op een politieke partij die vindt dat er een miljoen woningen bijgebouwd moeten worden. Toch valt deze ambitie in de praktijk nog tegen; naast alle problemen rond vergunningen en beperkende regelgeving willen mensen vaak helemaal niet dat hun omgeving aangetast wordt. Om nog niet eens te beginnen over windmolens: hoewel de meeste mensen het goed vinden als er meer duurzame energie komt, zitten weinigen te wachten op een windmolen in hun eigen achtertuin. 

Er is altijd een reden dat het nieuwe zonnepark, datacenter (zie mijn eerdere artikel), de woonwijk of kerncentrale niet híér zou moeten komen. De buurt is al ‘vol’, het dorpskarakter moet behouden blijven, het is te dicht bij een natuurgebied. Soms zijn er terechte zorgen, vaak ook niet. 

Wat Nederland anders maakt dan Amerika, is dat de lokale politiek hier meer luistert naar planologen en de opvattingen van experts, en niet blindelings de wil van directe omwonenden volgt. Met name progressieve bestuurders in de grote steden zijn hier een sterk voorbeeld van. Zo wil de gemeente Utrecht minder uitbreiden en meer ‘inbreiden’: vooral in hogere dichtheden bouwen binnen de bestaande stad. Zeker in een klein land als Nederland is dit een logische gedachte: niemand wil dat het hele land één grote stad of suburb wordt. Met het zicht op de klimaat- en milieudoelen is het ook een goede strategie. Een duidelijke scheiding tussen stad en platteland beschermt de natuur juist terwijl de bevolking kan groeien. Het doet wellicht denken aan de ‘gebundelde deconcentratie’ uit de jaren 70. Daarnaast kunnen steden met hoge bevolkingsdichtheden minder autoafhankelijk zijn, en juist meer gericht op openbaar vervoer, fietsen en wandelen.  

In vergelijking met de VS is er Nederland is er iets minder oppositie tegen woningbouw, maar een stuk meer tegen windmolens. Hoewel de steun voor klimaatbeleid alleen maar groeit, blijkt de praktische uitvoering lastiger te zijn. In bepaalde dorpen zijn er zelfs antiwindmolenpartijen opgericht. Officiële ‘NIMBY’ partijen dus. Het kenmerkende is dat deze partijen vrijwel nooit een alternatief bieden. Iemand die niet naast een windmolen wil wonen wil meestal ook niet naast een kerncentrale wonen, bijvoorbeeld.  

Gemeenten proberen meestal wel constructief te zijn, de wensen van de bewoners worden vaak alsnog niet doorgevoerd. Ik vind dit persoonlijk niet per se erg, wat misschien schokkend klinkt. Haat ik de democratie? Het is echter niet zo simpel. Een woonwijk bouwen in de buurt van mensen die daar niet op zitten te wachten is niet ondemocratisch: het is vooral een kwestie tussen nationaal en lokaal belang, en al die overheidslagen zijn democratisch verkozen. Uiteindelijk gaat het toch om de individuen. Jij wilt misschien niet naast een nieuw appartementencomplex wonen, maar je wilt wel betaalbaar kunnen kopen of huren. Je wilt misschien niet een windmolen uit je raam kunnen zien, maar je wilt wel een betaalbare energierekening en als je bij de 82% van de kiezers hoort, steun je duurzame energie. Het kan altijd wel ergens anders dan bij specifiek jou in de buurt, maar als iedereen dit denkt dan kan het nergens. We moeten het nu eenmaal doen met de ruimte die we hebben.