Geogast #3
In de rubriek Geogast krijgen we een kijkje in de keuken bij SGPL. Docenten, studenten, stagiaires of andere SGPL-insiders komen aan het woord. Deze week in Geogast een artikel van Wim van de Pol: voormalig student Sociale Geografie en Planologie. Hij beschrijft hoe hij van het najagen van een carrière in de ontwikkelingsgeografie overstapte op een journalistieke carrière. Via deze route is hij uiteindelijk weer teruggekomen bij de geografie, en wel de geografie van de wereldwijde drugshandel.
Krottenwijken en Otto Verkoren zijn de twee factoren die mij als student in Utrecht in de richting hebben gedreven van Sociale Geografie van de Onderontwikkelde landen. Otto Verkoren (1943) was als hoogleraar International Development Studies verbonden aan de Universiteit Utrecht. Hij bezat de gave om ook studenten die er niet over piekerden iets met ontwikkelingslanden te gaan doen wekelijks een paar onderhoudende uren te bezorgen door zijn interesse met hen te delen.
Verkoren gaf college over urbanisatie-tsunami’s waar wij ons in Nederland niets bij voor konden stellen. Deze bestaan uit allemaal enthousiaste mensen die aan het bouwen zijn en wat van hun leven proberen te maken, vertrouwde hij ons toe. De turbulentie van die stedelijke massa vond ik fascinerend en ik koos voor de stedelijke problematiek van de onderontwikkelde landen. Op verjaardagen zei ik licht provocatief tegen familie dat ik krottenwijken studeerde. Bij krottenwijken dachten mensen aan vies, en aan gevaar en overvallen op klaarlichte dag. Ik wist van Verkoren dat dit beeld niet juist was en dat er een hele wereld achter zat.
Voor mijn “afstudeerscriptie” (master) reisden we voor zeven maanden naar La Paz, Bolivia. Ter plaatse in Villa 16deJulio onderzochten we of de aanleg van riolering en gemeenschappelijke waterpompen armere groepen uit de wijk aan het verdringen was (waarschijnlijk wel). Voor een bijvak belandde ik daarna nog een half jaar in Al Qadarif (in koloniale tijd Gedaref), Soedan. In inwonertal was die stad gelijk aan Utrecht, maar wel met tienduizenden rieten hutten en evenzovele oorlogsvluchtelingen uit de Ethiopische brandhaard Tigray. We mochten daar rekenen en tekenen aan plannen voor waterleidingen en rioleringen. Zo werd ik klaargestoomd voor ergens een positie in het internationale leven van VN, BZ of NGO. En toch werd ik journalist.
Iets schrijven wilde ik altijd al. Het journalistieke idee kwam door een vriendin uit Nederland die langskwam toen ik in Bolivia zat. Ze was freelance journalist aan het worden. Samen besloten we een reportage te gaan maken over een gebied waar cocablaadjes werden verbouwd voor de cocaïnehandel. Ik nam een weekje verlof in La Paz en we namen op een dag tamelijk onvoorbereid een bus.
Dat projectje werd geen succes. Geen ontspannen gesprekjes met de cocaboeren. Deze wantrouwige boeren zagen ons waarschijnlijk aan voor een soort CIA-agenten. Toen we op straat bij iemand achter een broeksband een pistool zagen steken sprongen we van schrik direct op een busje dat een veilige richting opreed. We waren aan een paar daagjes vakantie toe.
Toch was de kiem geplant. Na mijn stage in Soedan wist ik een verhaal te slijten aan maandblad “Onze Wereld” over de crisis rond de Ethiopische vluchtelingen in Al Qadarif. Na mijn afstuderen aan de UU trad ik in dienst bij de VARA-radio. Zo keerde ik me geheel af van een carrière in de international development. Ik moest koffie halen voor de eindredacteur. Ik begon om half zeven ’s ochtends te tikken aan het ochtendbladenoverzicht, aanvankelijk tot grote ergernis van de presentatoren die mijn zinnen voor moesten lezen. Maar ja, als je iets leuk vindt dan kom je er wel.
Later kon ik gaan freelancen bij het NOS-Journaal. Vervolgens was ik weer terug in Zuid-Amerika voor vakantie, maar ook om in Peru een radioreportage en een krantenverhaal te maken over armoede en een guerrillabeweging. Het ging daarna allemaal sneller en sneller en ik dacht nooit meer aan geografie. De jaren vlogen voorbij. Voor het NOS-Journaal werkte ik op de redactie binnenland, ik reisde als producer van de oorlog in Joegoslavië naar oorlogen in Afrika, ging door naar Zembla, werkte voor Philips, en begon boeken te schrijven. En nadat ik boeken geschreven had over afluisteren door de politie, over seriemoorden en liquidaties, over Natalee Holloway, over Fred Teeven en over Willem Holleeder begon ik na te denken over Ridouan Taghi. Maar ik liep maar niet warm voor een boek over Ridouan Taghi.
Toen ik op een avond op Netflix een serie over Pablo Escobar zag viel er een kwartje. Al die anekdotes over bloeddorst en miljoenen die in de cocaïnehandel worden verdiend. De Taghis en de Escobars lijken veel op elkaar, niks nieuws. Interessanter is eigenlijk het economisch systeem achter die handel. En de verwevenheid met legale sectoren in de (financiële) dienstverlening. De banden met de economie en cultuur in de bronlanden. Ik dook in de wetenschappelijke literatuur.
Dat was ongeveer twee jaar geleden. Het eerste dat ik ontdekte was dat het fenomeen van de wereldwijde cocaïnehandel gek genoeg in de wetenschap een soort stiefkindje is. Er zijn: de criminologische invalshoek, de zuiver economische studies, cijfers over gebruik en productie, historische studies en er is de regionale benadering.
En toen viel er bij mij een geografisch kwartje. Je kunt de cocaïnehandel niet in een hoekje stoppen. Het is een wereldwijd systeem met bij uitstek ruimtelijke aspecten. In de anderhalve eeuw van zijn bestaan zijn allengs meer landen erbij betrokken. Eerst ging er alleen (legale) ‘ruwe cocaïne’ van Peru naar Duitsland en de Verenigde Staten. In Colombia was toen nog geen cocablad te bekennen. Na de Tweede Wereldoorlog werd het illegaal en kwamen Bolivia en Chili erbij, en later Colombia. En nu lopen er routes door tientallen andere landen: de landen langs de Paraná en de Rio de la Plata, West-Afrika, Zuid-Afrika. Er wordt nu ook cocablad geplant in Guatemala en Mexico. Het gaat maar door met de ruimtelijke differentiatie. Op een webinar half april waarschuwde het hoofd cocaïneresearch van de UNODC dat het gebruik in China en India op het punt staat sterk te verbreiden, wat tot een duizelingwekkende stijging van de vraag zal leiden (met dito winsten voor de criminelen). De distributie-draaischijf van de havens van Rotterdam en Antwerpen krijgt nu ruim meer dan de helft van de import in Europa te verwerken.
Vanaf eind april publiceer ik op de website Follow the Money een zesdelige serie over het cocaïnesysteem. Daarna zet ik het onderzoek voort voor een boek. Het cocaïnesysteem is bezig de wereld veroveren en tal van landen worden daardoor zwaar beschadigd en hun ontwikkeling gestuit. De vijanden zijn echter niet figuren als Ridouan Taghi of Pablo Escobar, achter hen staan duizenden anderen klaar. De echte vijand is het netwerk en het systeem. De bestrijding door politiediensten lijkt niet te helpen, sterker lijkt averechts te werken. Welke mechanismen zitten er achter het wereldwijde systeem? Wat is een zinnige manier om er wat aan te doen?
Net als bij krottenwijken denken mensen bij cocaïnehandel aan gevaar en criminaliteit. Maar net als bij verpauperde stadsdelen is dat slechts een deeltje van het verhaal. Cocaïnehandel is een diep geworteld economisch systeem dat tegelijk illegaal is en ook een systeem waar oneindig veel mensen een kleine bijdrage aan leveren en aan verdienen. Een systeem dat wereldwijd verwoestend effect heeft. Waarom pakt de sociale geografie de handschoen niet op om dit fenomeen te adopteren als thema waar het thuishoort: de geografie van de wereldwijde drugshandel?